Geschiedenis
Melatonine is een stof die door de pijnappelklier (epifyse) wordt geproduceerd. Dit orgaan werd voor het eerst vermeld door Galen van Pergamon en andere Grieken in de tweede eeuw na Christus. In de 16e eeuw na Christus beschreef de Franse filosoof en wetenschapper Descartes de pijnappelklier als “de zetel van de ziel”.
Melatonine zelf werd voor het eerst ontdekt in 1958 door een dermatoloog genaamd Aaron Lerner en is uitgebreid bestudeerd sinds de jaren 1980. Lerner slaagde erin uit de pijnappelklier van runderen een stof te extraheren die een sterk blekend effect had op de huid van amfibieën en gaf deze stof de naam “melatonine”. Het was opnieuw Lerner die de effecten begon te bestuderen die dit hormoon op de slaap zou kunnen hebben. Hij testte het op zichzelf, nam 100 mg en meldde geen bijwerkingen behalve slaperigheid. In de jaren zestig ging men er nog van uit dat het licht-donkerritme belangrijk was voor alle zoogdieren behalve de mens. Pas in 1981 ontdekte Alfred Lewy dat blootstelling aan fel licht tijdens de nachtelijke uren de endogene melatonineproductie bij de mens remde. Deze ontdekking was een fundamenteel keerpunt in het chronobiologisch en melatonine-onderzoek. In het begin van de jaren negentig kreeg melatonine steeds meer aandacht toen studies de effecten ervan op verschillende processen in het lichaam aan het licht brachten, zoals immunomodulatie, remming van tumorgroei, blokkade van vrije radicalen en beïnvloeding van calciummetabole processen. Hieronder delen wij de bevindingen van verdere studies over melatonine en de veelzijdige effecten